Jan (J.P.A.) Kersten
Jan: geboren Rotterdam 16-10-1876
Marie (A.M.A.H. Kersten- Kuypers)
Marie: Geboren Rotterdam 27-5-1899
Marie heeft een dagboek bijgehouden, en bij haar zoon Karel vond ik een kopie. Deze kopie is gefotografeerd en als diapresentatie op deze pagina opgenomen.
Marie heeft een dagboek bijgehouden, en bij haar zoon Karel vond ik een kopie. Deze kopie is gefotografeerd en als diapresentatie op deze pagina opgenomen.
Hoe ziet het gezin van Jan en Marie eruit? Wat is de beleving. Zoon Karel schrijft over vroeger dagen:
De tijd mindert, raakt op
Altaargeheimenissen
De Nachtmis begon om 04.00 uur, om half vier vertrokken we, en het was een colere-eind lopen, door wind en sneeuw (zo denk je terug; meestal was het natuurlijk koud en gewoon nat, en ver? Als je nu van de Vlashoekstraat naar de Pastoor Bloemskerk loopt is dat een pokke-endje. Met het ouder worden verkleinen afstand en tijd. Bij kinderen is het verder, duurt het langer. Kinderen hebben meer ruimte, meer tijd. Wij hebben geen ouders meer, zijn geen kinderen meer. Onze tijd mindert. Trouwens, dat van de Vlashoekstraat naar de Bloemskerk is met een rollator wel weer een flinke tippel - te flink, moeten sommigen beamen. Maar bedenk, ik vertel vanuit mijn perspectief).
Oremus! Kan nog steeds geen kwaad...Ik moest iets eerder weg, want ik was misdienaar, met de functie van kruipengeltje - een zwaar onderschatte bijdrage aan de kerkelijke feestelijkheden. We hadden een rode toog aan (normaliter een zwarte), en daarover een stijfgestreken superplie met uitbundig kantwerk. We waren fraai uitgedost voor het zware werk. Want ga maar eens twee uur op je knieën zitten, dan weet je waar ik het over heb. Oké, bij het eerste en laatste Evangelie mochten (nee, moesten) we staan, en ook voor en na de consecratie en communie-uitreiking hadden we een verzetje. Dan gingen we (ervoor) met gevouwen handen naar de sacristie, kregen daar een brandend kaarsje uitgereikt, en keerden devoot kijkend op het altaar terug. Niemand in die uitpuilende Bloemskerk vermoedde, dat het intussen kookte in de gelederen der kruipengelen, omdat een engel met een b ervoor zijn vlammetje wat al te dicht onder het kapsel van zijn voorganger had gehouden, wiens haar net niet in de fik vloog, maar wel verschroeid was, en dat rook je!
`Jou krijg ik straks nog wel`, zoiets werd gefluisterd, maar terug in de sacristie, kaarsjes uit (we waren allemaal aan de beurt om te blazen vandaag), bleek de tijd van ´straks´ te kort, en moest het ´jou krijgen´, wachten tot na de mis. Dan kwam het er vaak ook al niet van, want sommige ouders of broers of zusjes waren zo aardig de engeltjes op te wachten om samen weer dat colere-end naar huis te sjouwen, altijd sneeuw, altijd tegenwind, en zodoende hebben ze elkaar straks meestal niet gekregen.
Overigens, die optocht van opkomen en afgaan van het altaar verliep altijd met mij als hekkensluiter of als aanvoerder. Ik was nu eenmaal de kleinste, en dan liep je (toneel op) achteraan. Maar voorop bij het afgaan, o zo!
En nu ook niet denken, dat iedereen zomaar kruipengeltje kon worden. Je moest daarvoor behoorlijk ambitieus zijn, over een goede gezondheid beschikken, later eigenlijk missionaris willen worden, over voldoende IQ beschikken om de vaste gebeden der H. Mis uit je kop te leren, en bereid zijn om de zaterdagmiddagen te oefenen.
Ik was ambitieus (misdienaars deden ook trouw- en rouwmissen, en dat schoof wel eens, en als je de mis van kwart over acht had, kwam je iets later op school - interessant!), was gezond (slechts een keer flauwgevallen als kruipengeltje en een keer in het Lof, met m´n snufferd op het vat teveel wierook ingezogen - ook interessant!), wilde later missionaris worden (ben nog een heel eind gekomen), en had hersens genoeg om het Confiteor van buiten te leren.
Alleen die oefeningen waren problematisch, want op mijn vrije zaterdagmiddag stelde ik andere prioriteiten (al kende ik die term niet), schaatsen en zo was belangrijker dan het doorgronden der altaargeheimenissen.
Onze trainer was kapelaan Remmen, die altijd stond te schuimbekken op de preekstoel en daarom door iedereen werd geprezen, omdat hij het zo mooi kon zeggen.
O Kerstnacht, schoner dan de dagen naderde, en we hadden generale repetitie en iedereen die het Confiteor foutloos opzei, kreeg van de kapelaan een reep chocolade, Meurisse met indianenplaatjes, en die spaarde ik. Filmsterren was later, die kreeg je niet van Remmen.
Mijn beurt, het verwachtingspatroon was niet hoog, want veel repetities had ik niet meegemaakt. Maar ziet, de Geest was vaardig, de Heer mij genadig, en mijn Confiteor Deo omnipotenti, beatae Mariae semper Virgini enz. rolde zo over mijn lippen. Remmen perplex, ik kreeg een draai om m´n oren vanwege het spijbelen, maar toch ook mijn Meurisse. Met Sitting Bull, die had ik nog niet.
Die klap deed pijn en ik hou niet van pijn. Ik heb Remmen nooit meer gemogen. Broekman was leuker. Die rochelde grote gele fluimen in zijn zakdoek, tot dan het smerigste ooit in mijn jonge jaren vertoond. Maar hij sloeg niet.
En als ik bij Remmen moest dienen was zijn tekst (iedere priesters tekst bij de `Gebeden van voorbereiding aan de voet van het altaar´) "Introibo ad altare Dei", en ik had geleerd te antwoorden met "Ad Deum, qui laetificat juventutem meam" en had IQ genoeg voor de vertaling: tot God die mijn jeugd verblijdt. Hij wel, maar Zijn dienaar Remmen nu niet bepaald.
Papa
Thuis was het warm en druk en trubbelig en het rook naar verse worst. Worstenbroodjes kwamen later, en van die ragout in deegdoosjes met dekseltjes, pasteitjes ja, daar hadden we nooit van gehoord.Verse worst, ik vroeg en kreeg altijd een uiteinde (wie het andere kreeg weet ik niet meer), een zalig uiteinde, rauwer gebakken dan de rest en daarom lekkerder.
In de boom branden echte kaarsjes, papa rookt een echte sigaar, het familiekoor dat we nog niet zo noemen zingt echte kerstliedjes, Maria die zoude naar Betlehem gaan, waar de herdertjes lagen bij nachte, en er was een roos ontsprongen, en Corrie zingt voor (Er is een Kindeke geboren op aard - er is een Kindeke geboren op aard, voor ons allemaal) omdat zij echt het mooiste voorzingt, en Rein zingt echt ongelooflijk vals, God hoort hem brommen, maar zo oprecht uit het hart, dat geen engelenkoor ooit een zo krachtige bas in zijn midden had. Ik maak me sterk dat ze ook nu nog een beroep op hem doen. Rein stond altijd een beetje achteraf, maar al had hij in de gang gestaan, of op zolder (het was een vliering met een vlizotrap), dan nog had je hem er fantastisch tegenaan horen grommen.
We hadden ook een grammofoon van het verhuurbedrijf, een Garrard met de speakers in het deksel, Truus had ermee te maken, en Henk en Toon, we hadden een paar platen naar Truus d´r smaak, Zilv`ren Draden tussen het Goud, Max van Praag, we mochten er graag naar luisteren, maar niet met Kerstmis. Nu was het tijd voor, jazeker, een Engelenkoor, de basis van mijn muzikale opvoeding, uit de Cavalleria Rusticana (leerde ik veel later), Mascagni. Eigenlijk een Regina Coeli, laetare - Alleluja!, bedoeld als Paashymne, maar wat niet weet, niet deert, en wij wisten niet, wij genoten slechts.
Flarden weten van papa, recht in de stoel, stoppelbaard, Agio van ƒ 2,30 (je kreeg een rijksdaalder mee naar Tielemans, die 20 cent mocht je houden), speelt Daisy Daisy, en ik herinner me de melodie, met begeleiding van zijn lange nagels-tik op het ivoor van de piano die Truus in de oorlog heeft gekregen, en die veel later naar mij in Amsterdam kwam, drie hoog achter het Concertgebouw - een hele heis.
Wij doen graag hersengymnastiek (in elk geval ik), twee partijen, papa vraagt naar het schip met blauwe wimpel, en ik weet dat: de United States. Fout, zegt papa, het is de Unitet Status, niet de Joenaaitut Steets. Was ik weer eigenwijs.
Eentje nog. Papa is oud en traag, ik vervelend en rap, hij boos achter me aan, rondjes om de tafel, ik moet oppassen anders haal ik hem in, geen vertoning. Dus ik stop en krijg de hardste schop onder m´n kont tot dan. Later volgen er hardere, maar nooit meer van hem, en ervan groeien deed ik ook niet.
Als papa sterft ben ik bij Tinie en Antoon, in mijn liefste thuis naast het ouderlijke.
Telefoon, doodsschrik, papa is ernstig ziek zeggen ze; ik weet dat hij dood is. De volgende dag bij Antoon achterop de brommer, Kapteyn Mobilette, Boxmeer - Grave - Oss, met in Grave de stop en Antoon is sinds dan voor mij onvergetelijk, hoe droef en mooi hij mij op het ergste voorbereidt. Papa is dood, zegt Antoon, en ik zei niet dat ik dat allang wist, ik kroop weer achterop en huilde zachtjes tegen zijn lange leren jas.
Met Annie ben ik de slaap-sterfkamer binnengegaan, mijn eerste dode, mijn vader, en mijn God wat kunnen mannen janken, van zussen vond ik dat zo vreemd niet, maar Jan!, en Sjang!, broers, zwagers!
In de begrafenisstoet loop ik naast Truus, de koffietafel is bij Tinie Jansen, mevrouw Jagers is in te fel paars en meneer Jagers neemt wat sigaren mee (die waren toch betaald).
Truus schrijft het bidprentje, tot ziens papa, bij God in het Vaderhuis,
en de kop van de Antoon siert de grafsteen. Verankerd in veilige haven.
Van mama weet ik niet veel meer dan dat ze gedrag vertoonde dat ik met mijn huidige inzicht als hysterisch zou omschrijven, want haar verdriet ging het geijkte patroon ver te buiten.
Als de kraanvogels overvliegen... Ja, wat dan?Truus
`…Heb ik daarom aan de Kerstdagen van vroeger moeten denken, toen we zo blij zijn geweest met het boompje dat vader meebracht, of is het omdat we duidelijk voelen, dat ieder jaar een beetje meer het verleden van ons wordt afgescheurd?…` (Uit `Kerst-herinnering, 1956).
Truus heeft me leren luisteren (Mascagni!), doen geloven (Fransiscus!), onderdak geboden (met vrouw en twee kindjes, twee kruipengeltjes wachtend op woonruimte - zes maanden wachten, geen punt), geld geleend (ze vroeg nooit waarvoor, alleen hoeveel) en me voor mijn verdere bestaan geluk en melancholie meegegeven: zo blij met haar, zo verdrietig toen ze stierf.
Truus heeft me leren lezen, Louteringsberg, Guido Gezelle, en haar gedichten en verhalen. `Kerst-herinnering, 1956` is een Truus-verhaal, over Kerstmis aan boord, en altijd is er een boom, maar nu niet, te laat, geen tijd, mama redt het niet en papa doet het niet, want
`…Mijn Vader moest de papieren nog gaan halen en wij wisten allemaal dat hij niet met een kerstboom zou gaan sjouwen, mijn werk bestaat uit andere dingen placht hij dan te zeggen, en dat was ook zo, en altijd was het dan ook mijn Moeder, die voor dergelijke dingen deed zorgen`.
Daar komt dan een man over de duistere kade, met in zijn handen een kerstboom.
`He he, dacht ik, ik wou dat dat mijn Vader eens was`,
schrijft Truus.
Natuurlijk was hij het, en Truus vervolgt haar herinnering.
`Hoera, toch nog een Kerstboom. Mogen we allemaal blijven helpen Moeder, al is het laat? Alles mocht die avond, want mijn Moeder was even blij als wij en misschien ook wel verwonderd dat haar man, zonder ook maar iets te zeggen, een Kerstboom had meegebracht.
En toen brak de boel pas goed los, we stonden allemaal om mijn Vader heen, en toen hij zag hoe blij wij waren, ontspande zich zijn gezicht. En ik denk dat het alleen mijn Moeder geweest moet zijn, die zag hoe moe hij was. Voor ons was op dat ogenblik maar één ding van waarde, en dat mijn Vader een vol uur met die onhandige boom heeft moeten sjouwen, kwam niet bij ons op`.
Truus had prachtige bomen, we hebben er veel bij gezongen, met onze en haar kinderen en met mama, ons moeder, haar Moeder uit beider Kerstherinneringen.
`…en schoof Moeder de overgordijnen toe. Dat was voor ons het moment. En nu, na al die jaren, vraag ik me af waarom we juist die avond zo gelukkig waren. (…) Toen de kaarsjes aan waren, schaarden we ons allen om de Kerstboom en zette Moeder het eerste liedje in. En dan mochten we om beurten een tekst zeggen van een ander liedje, altijd van jongs af aan`.
Later gaan mama en Truus Kerstmis vieren bij Limburgse paters, wij genieten alleen nog met Oud en Nieuw van haar boom, wel driemaal groter dan die in de roef van de Antoon, maar toch ook dezelfde, met een stalletje en haar Moeder en ons Truus.
Ik mag haar bidprentje schrijven. Dag, Truus. Tot ziens, bij God in het Vaderhuis. Tot ziens allemaal die haar voorgingen en navolgden, dag Beppie en Truusje, dag Henkie en Hennie, tot ziens Rein en Hans-Jurgen, dag Martien.
Met Truus is de hele familie een beetje gestorven. Iedereen is van iemand, maar Truus was van iedereen. Je hebt gelijk Truus, elk jaar scheurt het verleden een beetje meer van ons af. Maar kwijtraken willen we het niet. Daarom Truus, daarom ben jij zelf een verhaal geworden. Het verhaal, met een Moeder aan je graf die wonderbaarlijk veel tijd van leven krijgt. Ons moeder, en mettertijd maakt ook haar verdriet plaats voor dankbare herinnering, zoals het ons allemaal vergaat.
Hannie van Martien, Martien, mama, Antoon en een ober die als enige op deze foto nog in leven is (hopen we voor hem).Mama
Uren, dagen, maanden, jaren…
We leven ons leventje, en wat daarbij hoort, gebeurt.
We lijden ons deel, en vieren wat waard is gevierd te worden.
Met Kerstmis op de Boerderij, er zijn jaren dat we blijven tot Nieuwjaarsdag, later komen we Oudejaarsavond terug.
Pingpongen op de Deel, discussiëren over levenskwesties, galgje, in baljuw zit geen e, hersengymnastieken wordt quizzen, een ortolaan is een zangvogeltje, zoek maar op.
Rikken wordt husselen wordt steeds leuker, uitbundig eten en drinken en discussiëren over levenskwesties, tot diep in de nacht, en 's morgens duf weer op.
De Nachtmis begint om 24.00 uur in de dorpskerk van Reek, of om 22.00 uur in het bejaardenhuis in Zeeland, of om 19.00 uur in mama´s flat in Oss, het maakt niet uit: we zijn er met haar, en erna wensen we elkaar Zalig en Gelukkig Kerstfeest terwijl het Kind nog geboren moet worden.
Er is zang bij thuiskomst, ooit bedacht Frans dat Brandend Zand wel paste, maar mama vond dat niet zo´n mooi kerstlied, dus altijd Stille Nacht op de Boerderij, en de verdere dagen Nana Mouskouri en de Maastrichter Staar, later het Weihnachtsoratorium, want we ontwikkelen ons en gaan klassiek, Bach is in, het Engelenkoor en Mascagni zijn uit.
We dineren en hebben oprecht geprobeerd ons daarvoor te kleden.
Er is fazant en kalkoen en witlof en spruitjes, er is overvloed en we hebben oprecht geprobeerd iets mee te brengen, de soep, het toetje, altijd wel wijn. Bijna altijd lukte alles, maar het is nu eenmaal zo gesteld dat je mislukkingen worden geteld, dus weten we van die soep die ene keer, dat toetje die ene keer, die spruiten de laatste keer.
We zijn blijven zingen, ook vorig jaar nog.
We vertellen en luisteren naar verhalen en gedichten, ook vorig jaar nog.
Mama slaapt haar dutjes steeds vaker en langer.
En steeds vaker begeleiden we haar door de kamer naar de wc, maak plaats maak plaats. Daar is ze terug, hup, uit haar stoel svp, die is pas weer van Corrie als mama er niet is.
Ze rikt mee, ook vorig jaar nog.
Ze eet mee, niet zoveel, en wat knoeierig vorig jaar, met de bril scheef en het oog daarachter weggezakt.
Ze vertelt van de Haagse graaf en God die zijn kinderen behoedde, zij weet nog van de Franse gouvernante, en de Titanic waar papa over dichtte, Nader tot Haar, mijn God.
En met Oudjaar zijn er oliebollen, appelbeignets, als altijd. We stechelen over de klok, als altijd. Lang geleden was die van Straatsburg, maar de tijd schrijdt voort, een digitale wijzerplaat van Veronica voldoet evengoed, als we maar het moment hebben om elkaar om de nek te vliegen, de hand te drukken, te huilen of dat juist niet willen. Dan in de jassen, naar het vuurwerk. En dan napraten, of een Duitse show als Martien en Hannie er zijn.
De samenstelling van de feestelingen verandert. Die zijn te oud, die vieren thuis, de een is net gescheiden, de ander heeft een nieuwe levenspartner, en ook dat is even wennen.
Het terugblikken laten we soms achterwege omdat het voor deze of gene niet zo´n best jaar is geweest, vooruitblikken is gemakkelijker, op naar het nieuwe jaar, mama wat doen we met uw verjaardag, vieren, als ik het mag beleven. Ze mag, tot over de 100.
Haar tranen horen bij de jaarwisseling, we kunnen niet zonder. Zij draagt onze verdrietigheden, die scheiding, die angst. Maar haar tranen zijn er ook van vreugde, want ze draagt ook onze gelukkigheden, onze zorgen die meevallen, onze hoop.
Zij draagt ons.
Ook vorig jaar nog.
Maar allengs gaan er minder naar buiten, dat vuurwerk geloven we wel.
Allengs gaan we eerder naar huis, vroeger naar bed.
De tijd mindert, onze tijd mindert, en die van haar raakt op.
Wat blijft is de koffie en Nieuwjaarsborrel de volgende ochtend, bij mama op de flat.
Ook dit jaar nog.
Drie dagen later weten we: alleen dit jaar nog.
Eind december, bijna Oudjaar - mijn tweede zonder haar.
Bijna Kerstmis.
Dus, laten we zingen zonder haar, één keer nog. Laten we vertellen over haar, nog één keer rikken en eten en drinken en lachen en zijn in haar geest.
Zeggen we nog één keer allemaal samen: mama, we missen je zo.